Groepsfoto bij de eerste steenlegging van gebouw Elim aan de Frederik Hendrikstraat in Amsterdam, ik denk rond 1900 gemaakt. In de detailfoto daaruit staat in het midden mijn overgrootvader Hendrik Willem Duijker (1845-1919) en naast hem zijn oudste dochter, Christina (1878-1939), de moeder van mijn moeder. Deze Hendrik Willem heeft in 1916 enige herinneringen opgeschreven, die later door zijn kleinzoon (ook een Hendrik Willem) zijn uitgetypt. Dat zijn vier bladzijden, te lang om hier weer te geven, maar zo interessant dat ik het verhaal hieronder – ingekort – weergeef.
De vader van Hendrik Willem, zo begint het verhaal, was timmerman, die veel van zijn kinderen hield, maar 'een man van 'weinig kracht des geestes' was. 'Als wij ondeugend waren dan strafte hij ons in drift zoo als een dronken man op straat schopt en trapt.' Zijn moeder, Christina Klinkmeijer, was daarentegen 'een ware Christine.' Niet omdat zij haar kroost 'op zedelessen onthaalde – daar zouden wij toch niet naar geluisterd hebben', maar in haar gedrag en gebed. Dat zou later nog gevolgen hebben.
Hendrik Willem was vernoemd naar de vader van zijn vader – we hebben het nu, ik wordt een beetje duizelig, over mijn betbetovergrootvader. Deze man, die ook Hendrik Willem Duijker heette en het ooit tot timmermansbaas had geschopt, was in de loop der tijd 'afgedaald tot doodkistenmaker'. In deze branche deed hij het echter niet slecht: 'Ik geloof dat hij het monopolie daarvan had, en dat er niemand in de stad stierf of hij en zijn twee oudere zonen maakten het laatste huis.'
Hendrik Willem jr ging als als het even kon naar hem toe. 'Ik kwam dus vroeg in vertrouwen met de dood, die niets geen indruk op mij maakte. Als kind van twee jaar lag ik reeds voor de winkel mijns grootvaders in het zonnetje in een doodkistje (waarvan altijd groote en kleine in groote voorraad gemaakt werden) voor mijn gezondheid. Het heeft mij blijk baar geen kwaad gedaan, ofschoon voorbijgangers er van schrikten.'
Opa's vrouw, Catharina Crouson ('eene weeze uit Maagdenburg') was toen haar kleinzoon haar leerde kennen, 'zeer doof en [haar] man driftig en ruw; zoo dat ik hem nooit een goed woord tot haar heb hooren spreken, wel schelden en verwenschingen.' De kleine Hendrik Willem was echter zijn lieveling en 'zes of zeven jaar oud zijnde, zijn bestendige metgezel op zijne wegen (...) overal nam hij mij mede.' De familie moedigde dit aan: 'Het was altijd, “gaat maar naar grootvader”. Later heb ik begrepen, dat dit niet om mij maar voor de rust van de huisgenooten was. Hij hield namelijk veel van een slokje en nam mij mede.' De familie vertrouwde er op – en kennelijk terecht – dat opa veilig thuis zou komen omdat hij ook zijn kleinzoon veilig thuis zou moeten brengen.
Toen HW 12 was, vroeg de meester of hij door wilde leren voor onderwijzer. 'Maar daar had ik geen ooren naar. Een oom (broer van vaderszijde) had mij (..) zulk een diepe verachting voor dien stand ingeboezemd dat ik het een vernedering vond het te worden.' In plaats daarvan ging hij bij een schoenmaker in de leer. Dat was hard werken voor weinig geld, en Hendrik Willem was opgelucht toen hij werd opgeroepen voor militaire dienst: 'hoe blijde was ik dat ik loten moest en een laag nummer trok. Ik kwam bij de keuring, maar was een streep te klein. Hoe ik mij ook uitrekte, de sergeant zeide: doe maar niet je best, het helpt toch niet.' Hendrik Willem ging terug naar zijn leest en lapte schoenen. Al met al geen bevredigend bestaan. Maar daar zou verandering in komen.
'Zo liep ik eens moedeloos en lusteloos op een maandagavond de bloemenmarkt langs, toen mij een voorval overkwam dat het begin werd van een gehele levensverandering. Toen ik achteloos stond te zien naar de plantjes, trad een oude dame naar mij toe; ik dacht om mij naar den weg te vragen. Zij vroeg mij vriendelijk en minzaam of zij mij een vraag mocht stellen. “O ja, mevrouw!”
“Jonge man hebt u den Heer Jezus lief?” Ik zag haar als versuft aan! En dacht, wat zal ik antwoorden. Ik had een beledigd gevoel dat zij mij voor een onwetende heiden aan zou zien. En dat was ik toch niet. (...) Ik moest mij dus verweren, maar de vraag eischte een fatsoenlijk antwoord. De vraag was immers minzaam en dringend gedaan. Ik antwoordde dan ook: “Mevrouw, ik ken Hem wel, ik heb een godsdienstige opleiding gehad.”
Hendrik Willem moet echter toegeven dat hij Jezus wel kent. Maar hem liefhebben? Nou nee. 'Zij: “Mag ik U dan eens een raad geven? Belooft u mij alle morgens te bidden: Hemelse vader, schenk mij uw H. Geest, opdat ik in Jezus geloven mag. Amen.” Ik stond verbijsterd te kijken. Maar om de vriendelijkheid van de vraagstelster beloofde ik het te doen. Ik heb haar nooit meer gezien.'
Op de Bloemenmarkt aan het Singel begon het leven van mijn overgrootvader als herboren christen (een gebeurtenis, daar was hij van overtuigd, die mede mogelijk was gemaakt door het gebed van zijn lieve moeder in zijn jeugd) en die bekering stelde verder alles in de schaduw. Met wie hij trouwde (Metje Mettau) en dat zij een stuk of zeven kinderen van hem kreeg was kennelijk minder belangrijk, want hij noemt ze niet. Wél vertelt hij dat hij aan een zondagschool verbonden raakte 'die voor mijn geestelijk leven tot een grote zegen geweest is.'
De schoenmaker die als 12-jarige het beroep van onderwijzer verachtelijk vond, bleef zijn hele leven lezen: 'Mijn geheel leven moet ik zeggen dat ik veel gelezen en studieboeken heb gehad en gebruikt, alles zware kosten. Dichtwerken en zoo meer. Bij mijn werk lag er altijd een boek op mijn tafel.' Later werd hij, naast schoenmaker, ook godsdienstonderwijzer. Nog later stopte hij met zijn – inmiddels kwijnende, wat wil je, zijn hart zat er niet in – schoenmakerij toen hem gevraagd werd om een betrekking aan te nemen in het Evangelisatiegebouw van zijn kerk.
In 1916 – hij is dan 71 jaar – concludeert hij: 'Veel heb ik moeten leren. Veel heb ik moeten afleren. Veel heb ik gewonnen en weer verloren, tot ik eindelijk ten lange leste, alles leerde overgeven aan Hem die mijn donkere weg zo kennelijk licht gemaakt had en mij wonderbaar geleid. Wat hier verder gebeurde, dit weten mijn kinderen en kunnen dit vervolgen. Een mensch moet leeren sterven om te leven.'
Een Mensch Moet Leeren Sterven Om Te Leven
Familie Album
Ik zie mijn overgrootouders op het uiterste randje van de feestfoto ter gelegenheid van het leggen ener eerste steen in de Frederik Hendrikstraat.
Ik scan een kreukeldicht ter gelegenheid van het huwelijk van tante A. en oom Jo. En een foto van mijn oma met haar broer en zussen, behalve de jongsten die dan nog niet geboren zijn. Er zijn schriften met verslagen van dagtochtjes. Foto's van kampeervakanties bij de boer.
Een deel van het materiaal gaat mee, een deel wordt ter plekke gescand en opgeslagen met de technische hulpmiddelen (scanner, laptop) die ik heb meegenomen. Opdat de jongsten van het gezin Van der Hoeven (86 en 89) er - op de valreep - nog van kunnen genieten
Het Middelste Teiltje
Na de hoofdbrekens over andermans Jaarwisselwensen heb ik op de valreep mijn eigen gemaakt, op basis van een webgeplukte poolzeefoto en een kiekje uit het familiealbum van mij en mijn broer. Op de achterkant van de foto staat: 'Kerst' geschreven. Dat maakt het als nieuwjaarsgroet extra geschikt. Ik denk dat de foto in 1961 is gemaakt.
Op de oorspronkelijke foto zitten wij in die teil onder de douche. Mijn broer was bang voor douchen. Het alternatief was dus de teil. Wij hadden drie teilen. En wij vullen hier, geloof het of niet, de middelste.
Waarom ik er ook bij in zat weet ik niet. Misschien omdat ik altijd dol op douchen geweest. Misschien voor de morele steun, of omdat mijn moeder mij zo in de gaten kon houden. Of misschien omdat ik bijna altijd wel voor een lolletje te porren ben.
Goedgekeurde Kerstkaart
Het Kerstkaartdilemma is opgelost. Onderweg naar B. reed ik het laatste stukje plots door een magisch landschap met witberijpte bomen in lichtgrijze mist. Ik pleurde de auto voor het ouderlijk huis, rende naar binnen, griste mijn vaders fototoestel van tafel en holde weer weg, uitroepend: "Heb kerstkaart gevonden. Zo trug."
Even buiten het dorp zijn akkers met hier en daar een eenzame boom. Mijn voorstel tot kerstkaart werd met algemene stemmen (drie tegen nul) aangenomen. Een Prettig 2008 Toegewenst! Ja, ik kom duidelijk uit een familie van lachebekjes.
Afgekeurde Kerstkaart
De afgelopen jaren maakte ik voor mijn ouders jaarlijks een Beste Wensen-kaart. En elk jaar is er discussie over wat ik een goede foto vind, en wat mijn ouders - en dan met name mijn vader - geschikt achten als nieuwjaarsgroet. Dit is de afgekeurde foto voor 2008: rechts mijn vader (geheel niet in stijl) macho op de motor. Mijn moeder zit daar wat ongemakkelijk achter. Ze had het niet zo op die motorfiets. Ik vermoed dat de foto tussen '52 en 56 is gemaakt, in de Van Breestraat in Amsterdam, waar zij toen bij familie inwoonden. Het liefst had ik ze met motor en al uitgesneden en door een hemelsblauwe hemel laten razen. Maar dat is gezien de vergevorderde leeftijd van beiden (dik in de 80), wellicht iets too close for comfort.