Ik heb de sneeuw rond het huis op de essentiële plekken weggeschraapt. En terwijl de rest van Nederland zich verheugt op een Elfstedentocht die niet gaat plaatsvinden, klim ik bezweet de trap op om de kast op te ruimen.
Er zijn vele wegen die naar Rome leiden, maar er is maar één goede weg naar een georganiseerde kast: helemaal leeghalen, alles sorteren, kast herinrichten. Al snel ben ik omringd door lenzen, statieven, lampen, beamer, kabels, een zwartepietenpak en veel andere zaken waarvan ik het bestaan vergeten was. Na wat driftig stapelwerk heb ik ze gesorteerd in drie verschillende bergen:
1. De Matterhorn van Duidelijke Dingen
Uit deze berg steken de statieven rank omhoog. Ik geef elk statief haar eigen snelkoppelplaat terug - dat is het metalen plaatje dat je op de onderkant van je camera vastschroeft om het toestel snel te kunnen vastzetten op het statief. Elke koppelplaat heeft zijn eigen dikte en vorm – rechthoekig, vierkant, vijfhoekig, met richeltjes of gleufjes of afgeschuinde kanten – en ze passen alleen op hun eigen statief, nooit op een ander. Er zijn meer koppelplaten dan statieven, want een statief kan overlijden, maar een koppelplaat gaat nooit kapot. De wezen worden opgeborgen in een doosje gelabeld: je-weet-maar-nooit.
2. De Fuji van Hou Vol!
Hier valt vooral de doos met adapters op - dat oliemannetje tussen stopcontact en elektrisch apparaat. Wat heb ik er bizar veel. Ze hebben allemaal een andere output, variërend van 5 tot 19,5 Volt en 0,5 tot 6,15 Ampère – het luistert nauw bij elektronica. Bij mij raken adapters vaak los van het bijbehorende apparaat en dan komen ze in de adapterdoos terecht. Regelmatig loop ik daarin te graaien, op zoek naar een adapter met de goede getallen. Die staan altijd in kabouterformaat verstopt in een klein donker hoekje van de adapter. Maar nu niet meer! Ik heb het ze allemaal zwart op wit gelabeld in groteletterboek-letters.
3. De Mount Everest van Wat Moet Ik Ermee?
Mount Everest bestaat uit dingen die niet toevallig diep in de kast zijn weggestopt - die doorzichtige plastic zak met een gipsen afdruk van mijn gebit bijvoorbeeld. Helemaal bovenop ligt een blauwwit theelepeldoosje dat nog van tante Katja komt. Het lepeltje is vertrokken. Er woont nu een klein horloge op de gelig verkleurde watten. De wijzerplaat zit een beetje scheef, de uurwijzer is bij de punt verbogen. Het is merkloos, glimt als een prijs uit de grijpautomaat van de kermis en het dunne rode bandje is gemaakt voor een dunnere pols dan de mijne. Als ik het klokje opwind, gaan de wijzers heel hard lopen, een halve minuut lang. Dan blijven ze staan op twintig over tien.
Het is een prul, maar een prul met een verhaal: dit horloge kreeg tante Katja ooit van haar moeder, mijn oma Christina Duijker. Katja was nog geen tante, ze werd Katrien genoemd en ze ging naar de Kweekschool, of misschien gaf ze ook al les voor een habbekrats als kwekeling met akte. Katrien had een horloge – ik weet niet hoe ze daaraan kwam, misschien was het een oud horloge van haar vader. Maar er mankeerde iets aan en haar moeder bracht het naar de horloger om het te laten maken. De hor-loo-zjee zei dat reparatie erg duur zou worden en bood aan om het oude horloge om te ruilen voor een nieuw horloge, ‘ook geschikter voor een meisjespols’.
Wantrouwender geesten dan mijn grootmoeder hadden hier onraad geroken, maar mijn oma was goed van vertrouwen en bovendien hadden ze het thuis niet rijk. Zij ging blij met het nieuwe uurwerkje naar huis - het horloge gaf al snel de geest. Toen tante Katja mij dit verhaal ruim tachtig jaar later vertelde, werd ze wéér woedend. Niet op haar moeder, maar op de oplichter-horloozjee die haar moeder erin had geluisd. Het horloge was in een doosje gelegd. Weggooien deed ze niet, ik denk omdat haar moeder vrij kort daarna overleed.
Christina Duijker stierf op 30 juni 1938, enkele weken na de achttiende verjaardag van mijn moeder. Haar zus Katrien was twintig. De familie (vader en zes kinderen) vond na haar overlijden twee gulden en zevenenzestig cent in Christina’s portemonnee. Dat was al het geld dat ze haar eigen geld kon noemen, cent voor cent gespaard van het karige huishoudgeld. Ze gebruikte het om af en toe een stuiver of een dubbeltje te besteden aan iets extra’s voor de kinderen. Als ze het had kunnen betalen, denk ik nu, zou ze vast en zeker een nieuw horloge voor haar dochter hebben gekocht.
Ik kijk ernaar – wat doe je met een flutding waaraan herinneringen van misleiding, woede, verdriet en zoveel liefde kleven? Ik begin een vierde berg. De Mont Blanc van Iets Mee Doen.